De
oudste vermelding van
de buurtschap Getelo stamt
uit
1188. Het erf Brink wordt in 1310 voor het eerst vermeld. De erven
Assink (het latere
erf Boerrigter)
en
Dierink worden al in 1385 in de rekeningen van de bisschop van
Utrecht genoemd. In
de middeleeuwen was de bisschop van Utrecht met 100 erven
grootgrondbezitter in
het nedergraafschap Bentheim. In Getelo behoorden hiertoe de erven
Dierink, Meerhuis (het latere erf de Vrije) en Assink (later
Boerrigter). Bovendien bezat hij het 'holtgericht'
in Getelo.
Uit
oude documenten blijkt dus
dat het erf Boerrigter vroeger Assink werd genoemd. Tot in de
achttiende eeuw komt
het erf in de stukken zowel voor als Assink,
Boerrigter en
Assink
of Boerrigtershuis.
Het boerrigterschap was erfelijk aan deze boerderij verbonden, reden
waarom de naam in de loop ter tijd veranderde van Assink in Boerrigter.
In
de loop der tijd werd de naam van een erf ook de familienaam voor de
op die boerderij
wonende pachter (horige) en voor alle leden van zijn familie. Een van
de redenen hiervoor
was dat de lands- en goedsheren in het geheel niet waren
geïnteresseerd
in de momentele
bewoner van een boerderij. Voor hen waren
alleen
maar de uit het erf te
verkrijgen
opbrengsten van belang. In de pacht- en hofboeken werden daarom
alleen
de
namen van de erven bijgehouden, want het erf bleef bestaan maar de
bewoners wisselden
met de tijd.
Dit
leidde in Oost-Nederland en het aangrenzende deel van Duitsland tot
de gewoonte
dat men zich ging noemen naar de boerderij waarop men woonde. Als
bijvoorbeeld een
man trouwde met de erfdochter van een boerderij (degene die haar
vader zou opvolgen),
dan nam hij ook de naam van dat erf aan. Ook de uit het huwelijk
geboren kinderen (en soms
ook de uit een eerder huwelijk meegebrachte kinderen) gingen met deze
hofnaam als familienaam verder door het leven.
Onze
voorouders waren geen vrije mensen maar horigen. Zij woonden en
werkten dus op een boerderij die eeuwenlang niet hun eigendom was.
Tot 1528 was deze in het bezit
van de bisschop van Utrecht, daarna van de Duitse keizer en vanaf
1580 van de Staten
van Overijssel. Deze schonken in de zeventiende eeuw de vroegere
bisschoppelijke erven
in het graafschap Bentheim aan de Prins van Oranje. In 1824 kwamen deze
erven in beheer bij de zgn. 'Klosterkammer' in Neuenhaus. In
de jaren 30 van de 19e eeuw werden alle horige verplichtingen
afgeschaft. De bewoners konden hun rechten afkopen (meestal voor
een bedrag gelijk aan 25 maal de jaarlijkse pacht).
In
de periode 1867-1879 heeft in Getelo een markeverdeling
plaatsgevonden. Rond 1876 heeft de familie het erf in Getelo verlaten
en heeft een nieuwe boerderij gesticht in Getelomoor.
Voor
een uitgebreide beschrijving van het erf wordt verwezen naar het
familieboek.